Het gebeurt zelden dat ik mij een toerist waan in eigen land, maar gisteren was het goed raak. In Giethoorn of all places. Het deed mij terugdenken aan een bezoekje aan Volendam lang geleden. Die plaats beschouw ik nu niet bepaald als schoolvoorbeeld van wat ons land te bieden heeft. Afijn, we gingen wandelen in Giethoorn en een boottochtje was inbegrepen. Het was nog leuk ook.
Toch snap ik iets niet. Want wat is er zo bijzonder aan Giethoorn? Bevangen door de toeristenkoorts ging ik heel veel foto’s nemen. Na thuiskomst heb ik ze eens goed bekeken. En hoe meer ik er zag, hoe vaker ik dacht: ‘Verrek, dit lijkt wel het Groene Hart.’
Oké, in Giethoorn hebben de boerderijen een andere stijl. ‘Camel style’ zei Captain Jack van onze rondvaartboot. ‘You can leave your tip in the wooden clog.’, by the way. Het lag er allemaal nogal dik op, vond ik. Net als in Volendam, overigens.
Maar goed, die boerderijen op een eilandje aan het water hebben we ook bij Leiden. In Zoeterwoude, Koudekerk, Hoogmade en vooral aan de Kaag. Dus wat zat ik daar te doen op die boot, tussen de Chinezen, de Arabieren, de Duitsers, en Captain Jack?
En er was iets bevreemdends. Want heel vaag meen ik mij te herinneren dat ik als klein kleutertje eerder in Giethoorn ben geweest. En wat ik zeker weet, is dat het er toen niet krioelde van de hortensia’s. Die uitsloverige dingen groeien daar echt overal. Zijn ze from the English cottage gardens komen overwaaien, soms? Of is dit de invloed van de Amsterdamse kliek? Vroeger hadden ze toch gewoon geraniums in Giethoorn?
Ik miste ze, die bescheiden bloeiers. Geraniums zijn authentiek.