
Het komt vast door alle beperkingen. ‘Reis alleen met het openbaar vervoer als dat echt nodig is.’ Zo luidt het devies. Cafés en restaurants zijn dicht. Mijn wereld is nu gereduceerd tot een cirkel van vijf kilometer. Verder daarbuiten begeef ik mij niet. Het is mijn vrije keuze, hoor, ik pas mij gewoon aan. Maar het bloed kruipt intussen wel waar het niet kan gaan.
Ik kan een poos op één plaats blijven. Geen probleem. Momenteel vind ik dat ook best aangenaam. Alleen moet zo’n toestand nooit lang duren, want dan komen de gedachteflarden. En daarmee de kriebels en het verlangen.
Vandaag overviel mij zo’n flard. Of eigenlijk was het een doorvoelde herinnering aan hoe ontzettend fijn ik het vind om heel lang onderweg te zijn. Voorin zittend op de passagiersstoel, ergens op zo’n eindeloze snelweg. De beste wegen bevinden zich Australië, want daar komt er werkelijk geen eind aan. Uren en uren kan je door blijven rijden, zonder onderbreking zo je wilt.
Ik zou kunnen léven op zo’n snelweg. Voor een tijdje dan.
(Onderweg van Derby naar Fitzroy Crossing, W. Australië, 1988.)