Na drie interviews en evenveel fotoshoots heb ik enige ervaring opgedaan met de mensen achter de media. Het is boeiend om te zien wat er na een gesprek uiteindelijk in een krantenartikel belandt. Ik vermoed dat ik nu begrijp hoe een beroemdheid zich voelt, want het is steeds afwachten wat een journalist ervan maakt. De fotoshoots zijn wat dat betreft vergelijkbaar. Je kunt thuis voor de spiegel oefenen hoe je er op je voordeligst bij staat. Zelf heb ik dat niet gedaan. Of dat slim was, is nog de vraag.
Praten over mijn boek vind ik leuk om te doen. In die zin hebben journalisten een makkelijke aan mij. Wanneer het over mijn onderzoek gaat, praat ik zo een uur vol. Zeker als iemand oprechte interesse toont. Daarbij heeft het werk van onderzoekers en journalisten raakvlakken genoeg. Dan verandert een vraaggesprek in een soort onderonsje tussen vakzusters of -broeders.
Maar goed. Als ik nog een keer geïnterviewd wordt, ga ik het anders doen. Dan ga ik mij op het betreffende medium voorbereiden en vooraf nadenken over wat ik daarin terug wil zien. En als ik nog een keer op de foto moet, pak ik ook dat anders aan.
Genadeloos, is het woord dat in mij opkwam na een fotoshoot. Persfotografie moet de realiteit weergeven. Toch is het een keuze met welke belichting een fotograaf dit doet. Wat is de realiteitswaarde van een moment waarop iemand zich in een geënsceneerde situatie ongemakkelijk voelt?
En na een interview: wat schrijf je wel en wat schrijf je niet? In welk licht plaats je iets?
Vragen. Vragen. Bevraag ook de fotograaf en de journalist.