In de familie

Natuurlijk besef ik dat het gevoelig ligt. Wanneer ik contact opneem met familieleden van mensen van wie ik dagboekaantekeningen en brieven in mijn boek verwerk. Nabestaanden zijn het, allemaal. De personen in kwestie leven niet meer.

Het is altijd spannend wanneer ik contact zoek. Ik kijk op internet en doe een gok. Hopend dat mijn toenadering goed valt. De een gaat direct akkoord. De ander gooit mijn vraag eerst in de familiegroep.

Maar dat is niet wat ik bedoel met dat het gevoelig ligt. Je weet nooit hoe de onderlinge verhoudingen zijn. Je weet nooit wat er binnen een familie speelt. Je weet nooit wat de positie is van degene die je als eerste raadpleegt. En je weet nooit welke verborgen belangen er zijn. Aan de buitenkant kan het allemaal zo mooi zijn.

Toevallig heb ik ook familie, dus weet ik wat de gevoeligheden kunnen zijn.

In mijn familie is een soort transitie aanstaande. Een overgang. Een definitieve afsluiting. Een begin van een nieuwe fase, zonder.

Van de weeromstuit heb ik een draad opgepakt die twintig jaar was blijven liggen. Ik ben opnieuw op zoek gegaan. En deze keer heb ik het gevonden. Het kindje, waarover eens werd gesproken, maar dat geen naam gekregen had. Gewoon op WieWasWie.

De moeder van het kindje is jong overleden, vermoedelijk bij de eerstvolgende bevalling. Als zij niet zo jong was gestorven, was mijn opa nooit met mijn oma getrouwd, en dan zou de helft van mijn familie er niet zijn geweest.

Vreemd idee. Dat komt er nu van als je met families bezig bent.

De retourzending

Op maandagochtend rinkelt mijn mobiele telefoon; aan de andere kant een hoogbejaarde meneer. Hij noemt zijn naam en ik weet direct dat het over het boek gaat. Hij heeft het bijna een week geleden ontvangen en inmiddels gelezen. Maar een beschrijving van het kamp, dat specifiek in het krantenartikel wordt uitgelicht, ziet hij niet staan. Of dat later nog volgt in deel 2, vraag hij.

Ik kan wel raden welke van de drie krantenartikelen hij bedoelt. Er zijn veel positieve reacties gekomen dankzij dat artikel. Maar wat bijna niemand weet, is dat het een vertekend beeld geeft. Van mij, van wat er tijdens het interview is gezegd en van de inhoud van mijn boek. Zo heeft de journalist aan twee onderwerpen extra veel aandacht besteed, terwijl die in het boek zelf nauwelijks worden aangestipt. En een daarvan is het kamp waarin deze meneer is geïnteresseerd. Daarom geef ik hem een telefoonnummer van een organisatie waar men meer informatie over dat kamp heeft.

Mijn boek, dat zijn dochter voor hem had besteld, hoeft hij niet. Het is voor het eerst dat iemand het wil retourneren. Ik had al uitgezocht welke regels er rond retourzendingen gelden en een korte tekst hierover op de bestelpagina gezet. Daarom vertel ik dat terugzenden mogelijk is, alleen zijn de verzendkosten van de retournering voor hem. Dat is voor hem geen probleem, en zijn dochter zal het wel regelen, zegt hij erbij. Of ik het adres kan doorgeven.

Ik stuur een berichtje met beknopte toelichting naar haar e-mailadres. Dan volgt de reactie, binnen drie minuten, in een enkele zin. Zonder aanhef, zonder hoofdletter, zonder punt, zonder afsluiting. Zoals bepaalde mensen reageren op sociale media, wanneer hen iets niet zint.

‘kleine tegemoetkoming hierin voor n […] jarige man zou ook best op zijn plaats zijn, hij woont ook nog eens vlakbij’

Vermoedelijk gaat dit om de € 3,95 verzendkosten, die voor meneer zijn rekening zijn. Uit het laatste maak ik op dat ik geacht wordt om het pakketje zelf op te komen halen. Dat ‘vlakbij’ is wel een relatief begrip. Voor wie een dikke auto heeft, is het inderdaad vlakbij. Maar als ik naar zijn adres toe moet, kost het mij een half dagdeel voor een rit met twee bussen plus een overstap. De betreffende weg is namelijk kilometers lang.

Het maakt mij nu toch wel nieuwsgierig naar waar deze meneer precies woont. Ergens aan de buitenrand van de stad, schat ik zo in. En ja hoor, meneer woont op een perceel van 2.500 m2 groot. Ze zullen daar gewend zijn aan personeel. En zijn dochter waarschijnlijk ook.

De spinnenwebben belicht

Op 30 september 2022 in de Renkumse Jufferswaard. Spinnenwebben op een bramenstruik langs de Rijn. Door de zon belicht.

De uiterwaard daar, met zijn ruïnes van een oude steenfabriek, was een belofte die nu ingewilligd is.

Ik liep er na afloop van een gesprek, waarin eindelijk is toegegeven dat er fouten zijn gemaakt. Drie jaar na dato weliswaar. Omdat ‘opgeven’ niet in mijn woordenboek staat.

Momenteel hou ik evaluatiegesprekken met alle organisaties die direct of indirect een rol in de kwestie hebben gespeeld. Omdat ik vind dat zij moeten weten, moeten beseffen, wat het onwenselijke nevenresultaat van hun hulpverlening aan die ander is geweest. Een stukje bewustwording dus.

Ik weet wat mijn allersterkste drijfveer is. Het is er een die ik van mijn Waalse hugenotenvoorouders overgeleverd gekregen heb. Het is sterker dan mijzelf.

Berichtje voor volgers van dit blog

Beste volgers,

Onlangs heb ik met dit blog een doorstart gemaakt en de bezem door alle bestanden gehaald. Ook wil ik graag de lijst met volgers opschonen. Er staan nu volgers op die in geen jaren hebben gereageerd of een levensteken hebben gegeven. Sommigen hebben hun eigen blog al gewist.

Vandaar mijn verzoek:

  • Wil je mijn blog blijven volgen? Leuk. Je blijft welkom. Plaats dan (voor deze ene keer) een ‘Like’ onder dit bericht.
  • Wil je Raam Open niet langer volgen? Geen probleem. Voel je vrij om afscheid te nemen. Je kunt het volgabonnement zelf stoppen of gewoon afwachten.

Over een week verwijder ik alle volgers die niet hebben gereageerd van de lijst.

Het gaat jullie goed.

Groet,

Karin van Raam Open

Door framing mis je leuke dingen

Framing in positieve vorm van het Stille-Zuidzeelicht op een kaal station

Stephan Sanders rept in de Volkskrant over een identiteitenstrijd. Termen als ‘wit’ en ‘blank’ staan ter discussie, net zoals voormalige helden van de VOC. Stel, je schrijft dat een dronken Belgische man een Nederlandse vrouw aanrijdt. Dan is de vermelding van nationaliteiten overbodig. Benoem je ze toch, dan doe je aan framing. Daarmee plaats je alle Belgen in het verdachtenbankje. Vergis je niet. Met framing doen we zowel de ander als onszelf tekort.

Dat we een aantal zaken en termen grondig herzien, prima. Maar blijf even nadenken. Framing is van oorsprong een overlevingsstrategie. We schatten mensen bij een eerste kennismaking direct in: te vertrouwen of niet. Daarna vormen we ons snel een beeld van iemand: vriendelijk, dominant, passief, actief, enzovoort. Dan is dat alvast duidelijk en kunnen we verder. Een probleem is wel dat oude indrukken vrij hardnekkig blijven hangen. Zelfs al wijzen latere ervaringen bij nader inzien op iets anders.

Deze week had ik ontmoetingen met diverse onbekenden. Stuk voor stuk verrasten ze mij, bij nader inzien. Een gespierde militair bijvoorbeeld, met zo’n crew cut kapsel. Wat blijkt? Hij doet er ook ICT-werk voor schoonheidsspecialisten bij. Of een man uit de bouwsector. Die verzucht dat het zo’n ouderwets mannenbolwerk is. Hij wil graag parttime werken, maar daar begint zijn werkgever niet aan.

We zijn allemaal geïndoctrineerd door opvoeding, opleiding en oude ervaringen. Dat ‘allemaal’ betreft hier ook de andere partij. Stephan Sanders heeft een kleurtje. Voor hem is de zwart/wit-kwestie mogelijk wat gevoeliger dan voor mij. Maar ik heb in het buitenland evengoed met framing te maken. Vooral in armere landen. Hoe donkerder de bevolking, hoe sterker het speelt.

In Afrika is het moeilijk om met lokale inwoners gelijkwaardige vriendschappen op te bouwen. Tenzij ze een universitaire opleiding hebben genoten. Want ik ben wit, of blank zo je wilt. Een muzungu. De eerste barrière waar ik doorheen moet, is het beeld van een wandelende portemonnee. Het tweede beeld dat ik soms moet doorbreken, is dat ik geen mistress ben. In de betekenis van bazin. Alsof je het als blanke automatisch beter weet dan zij, en dus de leiding moet nemen. Geen van deze beelden doen recht aan mij. In Nederland poets ik gewoon zelf de wc.

Let wel, er zitten voordelen aan een white woman privilege. Deuren gaan letterlijk voor je open, terwijl die voor lokale inwoners gesloten blijven. Zoals de deuren naar een bar en het zwembad van een vijfsterrenhotel waar je zelf niet verblijft. Dat is wrang, maar nog tamelijk onschuldig. Het wordt een probleem als de plaatselijke bevolking hierdoor naast kansen grijpt. Zoals wanneer mensen geen nuttig netwerk kunnen opbouwen, puur door wie of wat ze zijn. Toch kent ook ons land barrières. Ik kom evenmin zomaar bij een Rotary Club binnen.

Het kan anders. Neem deze spontane ontmoeting in het Arnhemse alternatieve circuit. Een 18-jarige jongen met Antilliaanse gelaatstrekken zit aan tafel met een 35-jarige Marokkaan. Ze eten en ze drinken allebei bier (!) Ik ken hen niet en schuif met een vol bord aan. We praten over wat we doen. Daarbij denk ik aan werk, maar mogelijk hebben zij het over hobby’s. Dat blijft in het midden. De Antilliaan is voetballer. De Berber is hiphop danser. Als je zonder nadere omschrijving foto’s van deze twee krijgt, wie zie je dan aan voor hiphopper?

(Dit logje uit januari 2018 is onlangs bij de sloop van mijn blog gewist. Het blijft relevant, vind ik, en daarom publiceer ik het opnieuw.)

Ben ff poepen

Ja, sorry hoor, het moet een keer. Vandaag ga ik schrijven over een heikele kwestie. Mijn lichaam leidt namelijk een geheel eigen leven. Daarbij is het nogal gesteld op vaste gewoontes. Zo wil het met regelmaat worden voorzien van een natje en een droogje. Ook verlangt het dagelijks voldoende beweging. En, na een inwendig verwerkingsproces, wil het graag af van een overtollige semi-vaste substantie.

Voor dat lozingsproces houdt mijn lichaam globaal een standaard tijdstip aan. Zelf vind ik dat best prettig, want daarna kan ik met mijn eigen leven verder gaan.

Maar soms komt er een kink in de kabel. Dan passeert dat globale vaste tijdstip, zonder aandrang. En uitgerekend dan zal je natuurlijk zien dat ik visite verwacht. Naarmate het bezoektijdstip nadert, groeit de kans dat mijn darmstelsel ontwaakt. Zo van ‘Hé, zijn we niet wat vergeten vandaag? Oh ja. Nou laten we daar dan maar snel wat aan gaan doen.’

Op zulke momenten gedraagt mijn lichaam zich echt strontvervelend. Excusez le mot. Zit ik op het toilet, hopend dat er snel wat komt (nee, niet bij de voordeur; daarvoor is het nu juist het meest ongelegen moment), en exact, maar dan ook werkelijk exact op het moment suprême … gaat de voordeurbel. Néé hè! Jawel. Vandaag was het voor de derde keer raak. Eerlijk waar.

Zal ik voortaan een briefje aan de voordeurknop hangen met de boodschap: ‘Ben ff poepen’? Dit is toch heel menselijk, nietwaar?