In Ommen zit ik met een wandelgroep op het terras van het station. Een deel van die mensen ken ik oppervlakkig. We hebben ons aangemeld voor een tocht en hier ontmoeten we elkaar. Iets verderop staat een grote groep jongeren. Hun kleding ziet er gewoon uit, zij het een tikkeltje neutraal. Enkele gangmakers zetten een lied in en anderen zingen mee. Het doet aan jeugdkamp denken en het klinkt aandoenlijk vriendelijk allemaal.
Naast ons staan ook jongeren uit die groep bij de kaartautomaat. Een paar Amsterdamse vrouwen in onze groep spreekt hen aan. Of ze op zomerkamp zijn?, vragen zij. Ja, inderdaad. En of zij soms Jehova-getuigen zijn? Nee, wel iets vergelijkbaars. Het meisje dat behoedzaam antwoordt, voelt de situatie goed aan. Want duidelijk hoorbaar maken de twee Amsterdamse vrouwen vervolgens ‘grappige’ opmerkingen over christenen tegen elkaar. De rest van onze groep ziet het met plaatsvervangende schaamte aan.
Er valt genoeg aan te merken op de kerk als instituut. Maar wat is dat toch, dat belachelijk maken van christenen hier? Alsof het allemaal onnozele stumpers zijn. En alsof die Amsterdamse troela’s zulke vrouwen van de wereld zijn. Misschien hebben die jongeren meer inlevingsvermogen en mensenkennis dan zij. Juist omdat ze door hun geloof in Jezus en diens boodschap kwetsbaar zijn.
Ook in Nederland.
Helemaal eens!
Iets soortgelijks zei ik laatst nog tegen Wachttoren-mensen die aan de deur kwamen, dat het me stoort dat ‘wat maken we toch stoere grappen over Jehova’s-getuigen, Gereformeerden, Katholieken’ als vaste prik in de media. ‘Wel fijn dat deze groepen niet meteen naar de bommen grijpen’ ;-} ;-} Da’s dan weer het goede voorbeeld.
Zeg dat wel. Alleen al vanwege de ontbrekende bommenwerpers krijg je meer waardering voor deze mensen.